Friederich Sertürner ontdekt morfine
1817
Opium is het sap van de onrijpe zaadkapsels van de Papaver somniferum (‘slaapverwekkende papaver’). In de achttiende en negentiende eeuw was het erg populair als ‘geneesmiddel’, omdat het pijn verdoofde en de patiënt in een aangename roes bracht. De Duitse apotheker Friedrich Sertürner (1783-1841) begon vroeg in zijn carrière te onderzoeken wat deze werking in opium veroorzaakt. In 1804 ontleedde hij opium en ontdekte een wittig mengsel dat hij ‘principium somnium’, ‘slaapbrengend beginsel’ noemde. Het kostte hem nog dertien jaar om hier een chemisch zuivere stof uit te isoleren. Die noemde hij morfine, naar de Griekse god van de slaap, Morpheus.
Sertürner was met zijn ontdekking de allereerste die uit een plant een alkaloïde wist te isoleren, de werkzame stof waaraan de plant zijn geneeskrachtige werking dankt. De meeste alkaloïden zijn gifstoffen, bedoeld als afweermechanisme van planten tegen natuurlijke vijanden. Na morfine volgden al snel vele andere alkaloïden, zoals kinine, cafeïne, nicotine, codeïne en cocaïne.